Nu was zijn opa zeer ziek en hij zou niet lang meer te leven hebben. Zijn opa was al vele jaren niet meer naar de kerk geweest. Hij wilde niets meer met God of de Kerk te maken hebben en vloekte en tierde als men er met hem over sprak.
Nu hij stervende was wilde zijn kleinzoon een priester roepen voor zijn opa in de hoop dat hij zich zou bekeren en zou biechten voordat hij zou sterven. Toen hij zijn opa voorstelde een priester te halen begon hij te vloeken en te schreeuwen: 'Je weet dat ik niks met God te maken wil hebben, jongen! Waag het niet om zo'n priester te roepen!'
Verdrietig liep de jongen naar zijn kamer. Daar knielde hij neer en bad: 'O, Maria, toen mijn moeder nog in leven was heb ik van haar geleerd dat niemand die tot u zijn toevlucht neemt door u in de steek zal worden gelaten. Daarom kom ik tot u en ik vraag u: zorg alstublieft voor de bekering van mijn opa zodat hij niet naar de hel zal gaan maar in de hemel zal komen.' En de jongen begon de rozenkrans te bidden. Aan het eind bad hij: 'Maria, ik ga nu toch een priester roepen, zorg er alstublieft voor dat die mijn opa kan overtuigen om zich te bekeren en te biechten.'

De opa begon te huilen. Huilend sprak hij: 'Ik ging ook niet meer naar de kerk en bad niet meer. Ik wilde niets meer met God te maken hebben. Toen ik op een dag door het bos had gelopen merkte ik dat ik mijn rozenkrans was verloren. Ik bad de rozenkrans niet meer maar had hem toch als gewoonte altijd bij me. Maar toen ik hem kwijt was maakte het me niet veel uit: ik bad toch al lang niet meer.' De priester toonde een witte rozenkrans en vroeg: 'Is dit 'm?' 'Ja' snikte de opa ontroerd: 'dat is 'm, jij hebt hem toen dus daar in het bos gevonden.' 'En ik heb elke dag met deze rozenkrans gebeden, speciaal voor degene die hem verloren had.' zei de priester: 'En nu weet ik dat jij het bent en dat het Gods voorzienigheid is geweest dat jij hem verloren had.' Nu sprak de opa: 'Ik wil biechten'. En zo biechtte hij en stierf een zalige dood. Hij was gered door de rozenkrans!