Er was in Oisterwijk een zekere Leonardus Laurenszoon. Toen de vrouw van deze Leonardus overleed, bleef hij twee jaar in de rouw en huwde toen met een zekere Annemieke de dochter van de bakker. Hij had reeds vijf kinderen van zijn overleden vrouw en nu schonk Onze Lieve Heer tot de grote vreugde van Leonardus en Annemieke hen nog acht kinderen. Zo zaten ze uiteindelijk elke dag met z'n vijftienen aan tafel en 's avonds baden zij allen samen de rozenkrans. Ieder mocht een tientje voorbidden, tot de kleinste toe, die nauwelijks praten kon. Ze waren tevreden en gezond.
Doch in het twintigste jaar van hun trouw, toen enige kinderen reeds getrouwd waren, kreeg Annemieke een gezwel rond haar ogen. Het gezwel werd met de week donkerder en ging uiteindelijk zwart open. Geen dokter uit heel Brabant kon Annemieke helpen. Toen zij alles geprobeerd hadden en zij na vier jaren helemaal blind werd, zei haar jongste dochter, die voor haar moeder een grote bewondering had: "Laten we bidden bij Onze Lieve Vrouw van Mirakelen" En aan de arm van haar dochter ging zij negen eerste Zaterdagen van de negen opeenvolgende maanden naar het beeld van Onze Lieve Vrouw. En iedere keer bad zij: "Ik heb mijn dertien kinderen zolang ze thuis waren, iedere avond op u hun ogen doen richten door het bidden van de rozenkrans. Geef toch dat ik alstublieft nog een korte tijd kan zien, voordat ik sterven zal." De negende Zaterdag viel precies op de vijf en twintigste trouwdag van Leonardus en Annemieke. En alle dertien kinderen, gingen die negende keer mee met Annemieke en Leonardus naar Onze Lieve Vrouw. En toen ze daar zo tezamen, volgens hun oude gewoonte weer ieder een tientje van de rozenkrans voorbaden, en Annemieke haar tranen pijn deden in haar zere ogen, slikte ze ineens haar keel toe en riep: "Maar kinder! ik zie... ik zie!"....
Ja, zeggen de mensen van de streek, Annemieke was toch maar een doodgewoon mens. Maar zij bad de rozenkrans en Onze Lieve Vrouw deed voor haar een wonder.